De Ballade van Mollige Margot - tekst: François Villon & Patrick bernauw / muziek: Fernand Bernauw / zang: Yves Bondue

Ik hou van Margot en ik dien haar met plezier.
Noemt u me dààrom een eerloze gek?
Ja ik ben haar knechtje, en haar cipier,
Z’is bij veel hoge pieten in trek.
Komen er klanten, dan hou ik mijn bek,
Drink wat en als men ’t mij vraagt
Breng ik wijn en kaas, wat ze behaagt.
En betalen ze, dan zeg ik: ‘Vrind,
Kom gerust weer als de wellust u plaagt
In ‘t bordeel waar ik onderdak vind.’

Soms hoor je ook bij ons enig krakeel
Want Margot is nogal nonchalant.
Kreeg ze geen duit, dan knijp ik haar keel.
Werd ze verliefd op een klant?
Dan noemt zij mij haar dwingeland,
Ze vervloekt mijn rijmelarij
En ook de Heer, zijn Zoon en mij
En zo raak ik door woede verblind,
En sla haar neus een eindje opzij
In ‘t bordeel waar ik onderdak vind.

We tekenen de vrede met een harde wind
Die stinkt als een mestvaalt vol rottend aas,
Waarna het liefdesspel pas echt begint.
Ze maakt mij dronken, ik ben zo dwaas.
Maar in haar armen vind ik soelaas.
Wij slapen tot het ochtendgloren,
En weer geeft zij haar paard de sporen,
Z’is de ruiter, want zij draagt mijn kind
En zou niet willen dat we ’t verloren
In ‘t bordeel waar ik onderdak vind.


Vorst, wind en regen kunnen mij niet deren,
Ik leef graag in ontucht, laat mij graag onteren.
Maar ‘k heb een vraag voor u, dames en heren:
Bemint u … wordt u bemind?
Soort zoekt soort, wij zijn mekaar waard
En u komt toch ook op bedevaart
Naar dit bordeel waar ik onderdak vind?
Als u betaalt, dan zeg ik: ‘Vrind,
Kom weerom als u genoeg hebt gespaard
In ‘t bordeel waar ik onderdak vind.’